Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Als nu [30]Jeschurun vet werd, zo [31]sloeg hij achteruit, (gij zijt vet, gij zijt dik, [ja, met vet] overdekt geworden!); en hij liet God varen, [32]Die hem gemaakt heeft, en versmaadde den Rotssteen zijns heils. 30. Versta, het volk Israels, dat hier Jeschurun genoemd wordt, omdat zij recht behoorden te zijn, en oprecht of rechtuit in Gods wegen te wandelen, als daartoe van hem geroepen zijnde, en dewijl bij hen alleen was de regel van ware gerechtigheid, maar daar het verre daarvan geweest was en in het toekomende zou zijn, wordt hier deze titel, de rechte, of, die recht geworden is, hun verwijtswijze gegeven, die anderszins een treffelijke eretitel was; gelijk onder, hfdst.33 vs.5,26. 31. Gelijk dartele kalven of moedwillige paarden; dat is, hij werd rebel tegen God. 32. Hebreeuws, zijn Maker; zie Job 4:17.